Om de beurt stappen ze bij verschillende boerderijen uit. Daar staan ze dan. Met de kinderwagen en de weinige spullen die ze hebben wandelen ze over de oprit langs de greppel en de hoge peppels in de richting van de boerderij. Er is geen mens te bekennen. Vertwijfeld kijken ze om zich heen. Aan de linkerkant voor ze de boerderij bereiken, is een varkensstal. De deuren van de grote deel rechts van de varkensschuur zijn in hun looprichting. Daarachter gaat de boerderij schuil. Wat zullen ze doen, doorlopen om de deel heen waar misschien het woonhuis is of op de deel gaan kijken misschien is daar iemand? Ze durven toch niet zo goed door te lopen en besluiten de grote onderdeur van de deel open te maken. Ze kijken in een grote donkere ruimte. De koeien lopen ergens verderop in de wei. Alleen het paard staat in een apart hok om de hoek van de ingang. Hij hinnikt even als ze binnenkomen. Ze wachten niet wetend wat te doen en overleggen om toch maar om de boerderij heen te lopen naar de andere kant.
Maar dan gaat er achterop de deel een deur open en komt de boer te voorschijn.
‘Wat is dat? Staan jullie hier allang? Kom gauw verder’. nodigt hij hen vriendelijk uit en klost op zijn klompen die hij aanschiet naar hen toe. Er worden handen geschud en hij gaat hen voor naar de keuken , schopt zijn klompen weer uit en loopt op zijn leren binnensloffen die hij in de klompen draagt door de betegelde keuken met het fornuis en een grote wasbak met koperen pomp naast het raam, de kleine gezellige kamer in. Er wordt door de boerin eerst ruimte gemaakt voor de kinderwagen. Er staat een grote tafel in het midden, eromheen veel houten stoelen met rieten zittingen. Onder de schoorsteen staat een potkachel en daarnaast een gemakkelijke stoel. In de hoek een kastje waarboven vlees te drogen hangt aan een balk. Aan twee kanten de ramen met ruitjes door sponningen verdeeld.
Ze worden vriendelijk en warm onthaald, er is koffie en koek. De warmte en de vriendelijkheid van deze mensen is ongekend. Hier voel je je onmiddellijk thuis door de warme genegenheid die als een warme deken over je heen valt. De kinderen een meisje van tien en een jongen van negen zijn nieuwsgierig naar de nieuwkomers . Opoe, een kleine tanige vrouw met een verweerd gerimpeld gezichtje, komt van het land en is een en al oog voor de baby, in de wagen. De gesprekken gaan al gauw over alle ellende die ze hebben meegemaakt. Hun vlucht uit Arnhem en de moeizame omstandigheden in Doetinchem.
De grote kamer achter de kleine woonkamer is de pronkkamer. Daar zijn de deuren naar twee bedsteden. De boerin wijst hen de andere deur, die naar de slaapkamer, waar ze een plek met een stukje privacy krijgen toebedeeld. Zoveel luxe hadden ze niet van te voren kunnen bedenken. Ze zijn er wat verlegen mee. Maar de boerin staat erop want zelf gaan ze in de bedstee slapen.
De volgende morgen ga ik in bad. Er wordt van alles georganiseerd en klaargezet. Mijn moeder is de koning te rijk. Voor haar is het weelde dat ze mij eindelijk in bad kan doen. Mijn vader gaat met de boer het land op en bekijkt het gemengde bedrijf. Een mooie goed onderhouden boerderij. De grote kippenren in de bongerd waar fruitbomen staan. Een ladder tegen de appelboom met goudrenetten en er staan ook hoge kersenbomen. De boer pakt een gevallen appeltje. Poetst het schoon aan zijn overal en beidt het mijn vader aan die er zijn tanden inzet.
In het kookhuus, een klein huisje tegenover de ingang van de keuken wordt een kalfje vetgemest. Uit de groentetuin aan de zijkant van de boerderij komt de groenten en daarachter zijn de graanvelden en weilanden. Langs de oprijlaan met de peppels is een veld met aardappelen.
Ze voelen zich al snel thuis en mijn moeder wil graag helpen waar mogelijk. Ze overlegt met de boerin en vertelt dat ze goed kan naaien. Er wordt van alles uit de kast gehaald om kleding van te maken. De boerin spint en breidt mijn moeder versteld en naait, er is eten in overvloed, zelfs zoveel dat mijn vader de dik belegde boterhammen niet op kan die hij meekrijgt als hij na verloop van tijd wordt opgeroepen om voor de Duitsers te werken . Iedere ochtend zorgt Opoe, klein en tenger maar sterk als ze is door het zware werk op het land, thuis te zijn op het moment dat ik in bad ga. Ze gaat er goed voor zitten en dan mag ze ‘mien puikske’ even op schoot. Met haar eeltige handen uitgestrekt zit ze klaar om mij in ontvangst te nemen alsof er niets mooiers op de wereld bestaat. Na een poosje vindt ze dat ik maar moet gaan slapen en geeft ze me terug aan mijn moeder, drinkt de koffie en vertrekt weer voor haar werkzaamheden.
De dochter weet het al precies, zij wil later ook naaister worden. De boerderij heeft haar nooit kunnen bekoren.
De boer neemt mijn moeder in vertrouwen. Ze staan voor de deel met de rug naar de varkensschuur.
‘Moet je eens even goed naar me luisteren. Je weet nooit hoe de zaken zullen lopen, we hebben ook joden ondergedoken zitten en met die Duitse soldaten die ik af en toe moet inkwartieren op de hooizolder, als het misgaat dan zou ik het fijn vinden als jij toch wat weet. Nou moet je je niet omdraaien als ik dit tegen je zeg en mij gewoon aan blijven kijken. In de varkensschuur achter je in de linkerhoek als je ervoor staat heb ik een kistje begraven. Als er iets fout gaat dan weet jij dat, want wat erin zit, is voor de kinderen.’
Gelukkig is alles goed gegaan. Ruim acht maanden later, vlak na de bevrijding, zit hij op zijn gema, zoals hij daar altijd zit, met de stoel achterover geleund tegen het raam op slechts twee achterpoten poten, de vieze, vuile en nat geworden rijkdaalders glunderend op te poetsen.
Wanneer mijn ouders kort daarna terugkeren naar Arnhem is het hele huis geplunderd, Zelfs de lampen zijn van het plafond gehaald. Er is niets meer.
Maar de band die in die maanden werd gesmeed is nooit verloren gegaan.
Als kind logeerde ik er regelmatig.