1947
Ik moet naar het ziekenhuis, want het is wel duidelijk dat er iets niet in orde is.
Ik ben nog geen drie jaar en lig op een grote zaal in een ijzeren ledikant. Als ik mijn hoofd naar boven keer, zie ik veel pleisters aan de spijlen van het immens grote bed geplakt. Leipie mijn lappenpop die tante voor mij maakte is bij me en er ligt nog meer speelgoed om mij heen. Alles is heel onwezenlijk maar ik heb geen enkele angst.
Er komt iemand naar mij toe die zegt dat ze even een kapje over mijn gezicht doet. Mijn hoofdje verdwijnt onder een grote perkamentachtige lampenkap. Dan weet ik niets meer.
Mijn ouders zitten met klamme handen en doodangst in het hart te wachten. De spanning is bijna ondragelijk. Het wachten duurt uren. Eindelijk komt de chirurg naar hen toe. Hij is nat bezweet en heeft zijn operatieschort nog voor. Mijn ouders veren overeind en terwijl hij zelf ook plaats neemt, gebaart hij hen te blijven zitten en vertelt.
De operatie is geslaagd maar of ik er goed doorheen zal komen, is de vraag. Tijdens het opereren hebben ze twee afgangen aan de rechter nier ontdekt. Een van die leiders kwam uit in de blaas, de ander liep om de blaas heen en kwam uit in de urineleider die naar buiten gaat. Waarschijnlijk is dat de oorzaak van mijn pijn en het plasprobleem. De enige mogelijkheid was zowel de nier als de twee afgangen verwijderen en de gaatjes dichten. Mijn ouders mogen nog even om het hoekje naar mij kijken. Het is beter mij nu niet meer in mijn slaap te storen. Met een hart vol verdriet en hoop wandelen ze naar huis.
Iedere dag komt mijn moeder even bij me in het kinderziekenhuis. Mijn vader moet werken, maar ‘s avonds voor het slapen gaan, kunnen ze niet langer thuisblijven en lopen de weg af. Als er geen licht brandt, voelen ze zich opgelucht, maar als het heldere licht van de afdeling met de glazen separatieboxen door het raam naar buiten straalt, hebben ze een zware nacht vol angst over mijn leven en gezondheid
Ik kom er goed doorheen en lig op de grote zaal. Alle kinderen leren een liedje. Ik zing vrolijk mee.
‘We gaan nog niet naar huis, nog lange niet, nog lange niet, we gaan nog niet naar huis, want moeder is niet thuis.’
In september word ik drie jaar, maar de arts vindt het beter dat ik tot na mijn verjaardag in het ziekenhuis blijf om de drukte te ontlopen. Het is heel mooi weer en alle kinderen liggen in bedjes op het balkon. Mijn bedje is helemaal versierd. Over de binnenplaats en het muurtje kan ik op de weg aan de overkant de stoep zien waar mijn ouders aan komen lopen. Ik roep zo hard ik kan: “Mama, heb je wat voor me meegebracht?”
Wat is er een armoede maar wat word ik verwend.
Uit hoofdstuk 2
http://alsdehemelvalt.blogspot.nl
http://alsdehemelvalt.blogspot.nl
Bijgaand foto s die ik vond op de pagina van Oud Arnhem. De eerste foto van het kinderziekenhuis. De tweede een foto van de behandelend kinderarts. Smits van Gelderen. (De chirurg dr. Bax. Opereerde me.)
De derde foto van de zaal met kinderen waar ik een liedje leerde
De vierde foto geeft een kijkje op het balkon waar we met mooi weer naar toe gereden werden.
De laatste foto van de seperatie boxen waarin ik na de operatie lag.
Deze foto s werden niet tijdens mijn verblijf gemaakt.
Ik vind het heel bijzonder dat ik deze foto s vond. Ze zijn een mooie aanvulling op de bovenstaande herinneringen die mij bij zijn gebleven.